vrijdag 8 april 2016

Weense dames

Ze bestaan echt: Weense dames. Niet die schaamteloze van Schiele en Klimt met hun woeste losse haren en geile blikken, maar die keurige, naar Midden-Europese grandeur riekende dames. Elk haartje van hun permanentje zit op zijn plek, en het is al wat te warm voor bontjassen, maar de garderobes zijn desalniettemin indrukwekkend.


Ze zijn overal, die dames, en daarmee worden ze bijna wat gewoontjes, al draagt het ook bij aan de algehele exotiek van Wenen: op de terrassen voor mijn voordeur, waar ik zelf ook wel eens (na een dag schrijven!) rond 5 uur in de warme namiddagzon een exquise Rieslinger drink. In de winkel, in de tram, en zelfs in het zwembad!


Zoals te verwachten hangen ze zo ongeveer verticaal in het water en bewegen af en toe heel voorzichtig met hun armen. Anders wordt het permanentje nat. En in de kleedkamer staan ze daarna alles weer keurig in model te föhnen. Ik spetter er als een onbehouwen Batavier doorheen, zowel in het zwembad als in de kleedkamer. Maar ze zijn te chique om daar hun neus voor op te halen en groeten me vriendelijk: "Grüss Gott".


De meest stereotype en daarmee meest vermakelijke verschijning van de Weense dame vind ik die met haar hondje. Ook geen zeldzaamheid. De hondencultuur is hier in Wenen zo mogelijk nog belachelijker dan in Nederland. Je hebt ze in alle soorten: hazewinden, bulldogs, tekkels, maar de overgrote hondenmeerderheid wordt zonder twijfel gevormd door de rattenschoothondjes. Ze zijn soms niet groter dan cavia's.


Ik heb nu al verschillende malen gezien hoe deze mormeltjes door hun strakgekapte bazinnen over het zebrapad of de trambaan voortgesleurd worden, terwijl ze al piepend met de staart tussen de benen hun behoefte pogen te doen. Of ze worden, in dekens gewikkeld, op schoot gehouden waarbij ze zo ongeveer de Weense taartjes mee op mogen eten. Beide taferelen vind ik - het zal niemand verbazen - weerzinwekkend.
Maar de natuurlijke habitat van de Weense dame is de opera! Daar was ik woensdag voor een werkelijk fenomenale uitvoering van Leoš Janáčeks Jenůfa.
Ik houd zo ontzettend van Janáček, van zijn orkestkleuren, van zijn hoekige motieven, van de spannende filmische verrassinkjes na esoterische wegdroompassages. En deze opera gaat niet zo vaak, omdat ie moeilijk is en heel luguber, dus er was nog een plekkie op de eerste rij van een van de vele intieme loges. 
En aan weerszijden van mij zat een Weense dame, beide strakgekapt, met prachtige jurken aan en overdadig behangen met sieraden. Ze hadden nog net geen waaiertjes bij zich, maar wel toneelkijkertjes.


Ze hoorden niet bij elkaar, maar kenden elkaar wel, en het was duidelijk dat ze hier heel regelmatig kwamen. Af en toe begonnen ze met hun handen te wapperen als ze iemand herkenden aan de overkant van de zaal, en die dame of heer wapperde dan terug. En ze namen alle bezoekers even door. "Beetje leeg vandaag, bij Wagner zou dat wel anders zijn" "Tja. Maar de intendant is er wel tenminste. Is hij geen Elzasser? Der hot hoit'Ab'nd zwoi hübschen Doamen mit'broacht." En zo ging het nog even door.


Ik voelde me weer even heerlijk de nep-etnograaf: een vlieg aan de muur die meeluistert. Maar tegen de tijd dat de tweede pauze voorbij was wisten ze ook alles over mij, die nieuwsgierige tantes.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten